
Wet voogdij minderjarige Koning
Artikel 13
1
Binnen de eerste zes maanden van ieder kalenderjaar wordt een staat van de ontvangsten en de uitgaven ten behoeve van de minderjarige Koning gedurende het afgelopen jaar door de voogd aan de Raad van Voogdij overgelegd en door deze vastgesteld.
2
In die staat worden mede opgenomen als ontvangsten de inkomsten welke tot het vruchtgenot van de voogd behoren, en als uitgaven de kosten, die daaraan zijn verbonden, en het verschil tussen deze inkomsten en deze kosten, dat aan de voogd toekomt. Het vruchtgenot strekt zich niet uit tot de grondwettelijke uitkering aan de minderjarige Koning.
3
Het batig overschot van de ontvangsten boven de uitgaven, voorkomende op de in het eerste lid bedoelde staat, zomede de in de loop van het jaar ontvangen kooppenningen van verkochte goederen, aflossingssommen van effecten en andere afgeloste kapitalen worden zo spoedig mogelijk, en zulks met goedkeuring van de Raad van Voogdij belegd.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriƫle departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, 10 juni 1981
Beatrix
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,
Van Agt
De Minister van Binnenlandse Zaken,
h
Wiegel
De Minister van Justitie,
j
de Ruiter
Uitgegeven de zevende juli 1981
De Minister van Justitie,
j
de Ruiter
Jurisprudentie bij dit artikel
- Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.
- Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.